De zoektocht naar de verloren Jezus

Deel 2: De gedachten van de messias

© Andy Bannister, 2002

Een korte samenvatting

De laatste keer introduceerden we Jezus als onderwerp door te zeggen dat als moslims hem wensen te eren, en gegeven het feit dat er te weinig informatie over hem in de koran wordt gegeven, zij tijd zullen moeten investeren om te zoeken naar hun verloren Jezus – door zijn leven en bediening te bestuderen zoals die in het nieuwe testament verwoord worden.

We hebben ook gekeken naar het kernaspect van Jezus: zijn zelfbeeld – het feit dat hij zichzelf als zeer uniek beschouwde; niet slechts zomaar één in de lijn van profeten, maar in feite, als een klasse apart. We toonden dit aan door te kijken naar één van de gelijkenissen die Jezus vertelde. We zagen dat als we Jezus willen begrijpen, het niet goed is om hier en daar een vers aan te halen. Wat en wie je denkt Jezus van Nazaret is geweest, als je begrip niet rijmt met zijn onderwijs, handelingen en bediening, ben je bezig luchtkastelen te bouwen. Citeren van slechts enkele teksten om aan te tonen dat “Jezus een goede moslim was” is niet de juiste weg om Jezus te bestuderen. Bovendien werken pogingen om van Jezus een goede moslim te maken niet; omdat Jezus zichzelf niet zo zag.

Wat dacht Jezus dat hij was?

Nu Jezus zichzelf niet als een gewone profeet zag, één in de lange lijn uitstrekkend van Adam tot Mohammed, wie dacht hij zelf dat hij was? Welke titel gebruikte hij om zijn handelingen, zijn onderwijs en zijn bediening uit te leggen. Het antwoord is in één opzicht eenvoudig. Jezus zag zichzelf als Israëls messias (in het Arabisch, ‘ al-masieh’, het woord dat de koran gebruikt). Dat is echter waar de eenvoud eindigt. Om Jezus de messias te noemen leidt eenvoudigweg tot een vervolgvraag: Wat betekent ‘messias’ eigenlijk? Het is bedroevend dat weinig moslims deze vraag enig aandacht geven. Niettemin is hij fundamenteel om de identiteit van Jezus van Nazaret vast te stellen. Moslims worden niet geholpen met het feit dat de koran geen pogingen doet uit te leggen: 1. Wat ‘ al-masieh’ betekent, 2. Wat het voor iemand betekent om ‘ al-masieh’ te zijn, en 3. Wat Jezus met deze term bedoelde.

Om antwoord te vinden op deze centrale vraag aangaande Jezus, dien je wat graafwerk te doen. Dit omdat, toen Jezus het woord “messias” gebruikte, hij aan het tappen was uit een erg oud joods verhaal; een verhaal dat het volk van Israël waar Jezus deel van uitmaakte, informeerde en leidde. Het is een verhaal dat spreekt van de God die de wereld schiep, die de mens daarop plaatste, die mannen en vrouwen leidde om zijn bedoelingen uit te laten komen. In een bepaald opzicht is dit joodse verhaal beschreven in het oude testament, het oudste van alle! Daarom, om Jezus te begrijpen, inderdaad om de schepping zelf te begrijpen, moet je het verhaal begrijpen waarin Jezus, zoals ieder andere eerste eeuwse jood, goed was onderlegd; het was een verhaal verteld in de joodse geschriften (wat we nu het oude testament noemen), uitgebeeld op feesten en festivals, gevierd in de tempel en synagoge; het is een verhaal dat start vanaf het allereerste begin.

In het begin...

Het joodse verhaal van Gods band met de wereld start in het eerste begin van de bijbel, in het boek Genesis. Schaduwen van dit verhaal kunnen in de koran gevonden worden, maar zoals met het verhaal van Jezus zelf, missen in de koran fundamentele aspecten – dit zou goed mogelijk zijn waarom moslims vaak worstelen om hun verloren Jezus te hervinden. Sterker nog, je moet je wenden tot het oude testament, in het bijzonder tot Genesis 1-3, om het raamwerk te leggen voor wat Jezus bedoelde toen hij over zijn messiasschap sprak.

We lezen in Genesis 1-2 hoe God de hemel en aarde schiep en alles dat in de geschapen orde gevonden kan worden. Wat ook belangrijk is, is wat we lezen nadat God met het scheppingsproces klaar was:

God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag. (Genesis 1:31)

Direct aan het begin van de bijbel lezen we dat Gods schepping goed was – hij was blij met datgene wat hij had gemaakt. Dit is een vitaal aspect van het joods-christelijke verhaal van het begin; God verdeelt dingen niet in ‘spiritueel en goed’ enerzijds en ‘aards en slecht’ anderzijds, een manier van denken die we vandaag de dag aantreffen in sommige religies. Sommige religieuze mensen denken dat het in het leven alleen gaat om ons best te doen om God te behagen, om zo te kunnen ontsnappen naar een ‘betere plaats’ (paradijs of hemel). Echter, dit is niet wat Genesis zegt. Geschapen dingen zijn niet slecht, in feite is het gehele universum erg goed – de schepping zoals God die maakte, was een zeer goede zaak.

Echter, wat volgt is van primair belang om het joodse verhaal te begrijpen en – in ons geval – te begrijpen waar Jezus Messiaanse rol over gaat. Toen God klaar was met de rest van de schepping, schiep God man en vrouw.

26 God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ 27 God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. (Genesis 1:26-27)

God schiep man en vrouw, volgens de bijbel het hoogtepunt van zijn schepping, maar het belangrijkste deel van de vertelling is dat de mensen gemaakt zijn die Gods evenbeeld zijn. Als je dat niet begrijpt heeft dat enorme consequenties – het leidt tot onjuist begrip van God, van de mensheid en van Jezus. Sommige moslims vragen af en toe: Hoe kunnen mensen naar Gods beeld geschapen zijn – God is geheel van zijn schepping afgezonderd?” Echter, het vermengen van schepping en Schepper is niet waar het in dit verhaal over gaat. Ik ken geen joodse of christelijke geleerden die vandaag de dag beweren dat dit vers suggereert dat mensen in ieder opzicht goddelijk zijn. In plaatst daarvan vertelt “mensen gemaakt die Gods evenbeeld zijn” ons over de rol van mensen in Gods schepping. Zoals een koning in de oudheid standbeelden en afbeeldingen van zichzelf in zijn gehele rijk liet plaatsten om zijn onderdanen te tonen dat zijn macht oppermachtig is, zo zijn mensen Gods evenbeeld:

‘Adam was bedoeld om God in zijn schepping’ te vertegenwoordigen [1]

Toen God man en vrouw naar zijn beeld schiep, ‘bedoelt hij niet dat zij hiermee op hem zouden lijken, of van dezelfde materie gemaakt te zijn. In plaats daarvan bedoelt hij hen een soort van uitbreiding te zijn van zijn eigen persoonlijkheid en een fundamenteel deel te zijn van zijn eigen activiteit in de wereld. Zij zijn zijn vertegenwoordigers.’ [2]

Het idee dat menselijke wezens Gods evenbeeld zijn, loopt als een rode draad door de gehele bijbel. God verbiedt mensen te moorden, omdat God de mensen als zijn evenbeeld gemaakt heeft (Genesis 9:6). Waarom wil God graag dat mensen zondeloze, rechtvaardige levens leiden ? Om hem binnen zijn schepping goed te vertegenwoordigen; God is volmaakt en dus verwacht hij van zijn vertegenwoordigers om die volmaaktheid goed te weerspiegelen. (Vergelijk Matteüs 5:48)

Echter, het volgende deel van Genesisverhaal vertelt hoe Adam en Eva God ongehoorzaam waren en de relatie tussen de mens en God verbraken. Opnieuw heeft de koran (soera 2:30-39) het bijbelverhaal geleend, maar mist hij veel van de belangrijkste zaken. Het gevolg van de zonde van het eerste menselijke koppel is niet alleen dat de mensen van God gescheiden zijn, maar dat de schepping zelf schade aan werd gedaan toen zij opstandig waren; we hebben gezien hoe Adam en Eva, Gods vertegenwoordigers binnen die schepping, het hoogtepunt van de schepping waren. Door te zondigen faalden zij niet alleen tegenover God, maar faalden zij ook in hun verantwoordelijkheid over de schepping:

Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan,
zwoegen zul je om ervan te eten,
je hele leven lang.
18 Dorens en distels zullen er groeien,
toch moet je van zijn gewassen leven.
(Genesis 3:17-18)

En met de zonde kwam, voor de eerste keer, de dood, zoals God had gewaarschuwd (Genesis 2:17)

... totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen:
stof ben je, tot stof keer je terug.’
(Genesis 3:19)

Centraal in de hele bijbel is het idee dat de mensheid en de schepping ongescheiden verbonden zijn. Anders dan het verslag van de schepping in de koran, plaatste God Adam en Eva niet in een hemels paradijs waarin zij zondigden en naar de aarde verworpen werden (soera 7:24). In plaats daarvan schiep hij mensen om verantwoordelijk te zijn en de rest van de schepping te beheren, om zijn vertegenwoordigers erin te zijn. En, anders dan de koran, presenteert de bijbel het paradijs niet als een buitenaardse plaats afgesloten van de realiteit, maar spreekt hij van God die de gehele schepping herstelt naar de staat zoals die door God bedoeld was .

Adam, Israël en Gods ware mensheid

De schepping en de zonde van Adam zijn slechts het begin van het joodse verhaal dat we nodig hebben om Jezus gedachten te begrijpen. God had de mensheid bedoeld om zijn vertegenwoordiger te zijn, maar zij faalden in die taak. Daarom vervolgt het oude testament met de persoon van Abraham (of Abram zoals hij werd genoemd voordat hij God ontmoette). God had een zeer speciaal plan met Abraham toen hij geroepen werd zijn thuisland te verlaten en naar een nieuw land te reizen.

1 De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen.
2 Ik zal je tot een groot volk maken,
ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven,
een bron van zegen zul je zijn.
3 Ik zal zegenen wie jou zegenen,
wie jou bespot, zal ik vervloeken.
Door jou zullen alle volken op aarde gezegend worden’.
(Genesis 12:1-3)

Deze belofte aan Abraham is fundamenteel voor de rest van het oude testament en voor het begrip dat Jezus had over wat het betekent om de messias te zijn. Het moslimse verlies van Jezus kun je direct terugleiden tot Abraham. Als je begrijpt wat God aan Abraham beloofde en hoe dat werd vervuld, de bedoelingen van God achter de belofte die het oude testament openbaart, dan ben je goed op weg om Jezus correct te beschouwen. Zo belangrijk is deze belofte aan Abraham, dat God hem bij een aantal gebeurtenissen herhaalt waar meer details belichaamd worden:

13 Toen zei de HEER: ‘Wees ervan doordrongen dat je nakomelingen als vreemdeling zullen wonen in een land dat niet van hen is en dat ze daar slaaf zullen zijn en onderdrukt zullen worden, vierhonderd jaar lang. 14 Maar ik zal hun onderdrukkers ter verantwoording roepen, en dan zullen ze wegtrekken, met grote rijkdommen. (Genesis 15:13-14)

God belooft Abraham tot een grote natie te maken via de lang gehoopte zoon, Isaäk. Een natie die inderdaad als dienaar zou fungeren; het verhaal van Israëls slechte behandeling door de Egyptenaren en zijn bevrijding door God is één van de belangrijkste thema’s in het oude testament. Echter, de kernvraag is hier: Waarom? Waarom koos God Abraham tot een grote natie te maken om hem en zijn vrouw op wonderbaarlijke wijze van een kind, Isaäk, te voorzien. Wat betekent het dat alle naties op aarde gezegend zullen worden door Israël? Dit zijn belangrijke vragen en hebben te doen met de rol van Israël in Gods plannen en bedoelingen zoals geopenbaard in het oude testament [3]. De bijbel beantwoordt deze kernvraag op een aantal plaatsen zeer duidelijk voor ons. Hier zijn enkele sleutelverzen:

Toen Israël nog een kind was, had ik het lief;
uit Egypte heb ik mijn zoon weggeroepen.
( Hosea 11:1)

18 Vandaag heeft de HEER u verzekerd dat u, zoals hij u heeft beloofd, zijn volk zult zijn, zijn kostbaar bezit. U moet al zijn geboden naleven. 19 Hij zal u hoog verheffen boven alle volken die hij geschapen heeft. U zult lof oogsten en met roem overladen worden. U zult het volk zijn dat aan de HEER, uw God, is gewijd, zoals hij heeft beloofd. (Deuteronomium 26:18-19)

3 Hij heeft me gezegd: ‘Mijn dienaar ben jij.
In jou, Israël, toon ik mijn luister.’
6 Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent
om de stammen van Jakob op te richten
en de overlevenden van Israël terug te brengen,
dat is nog maar het begin.
Ik zal je maken tot een licht voor alle volken,
opdat de redding die ik brengen zal
tot aan de einden der aarde reikt.’
(Jesaja 49:3,6)

Wat zien we dan in deze verzen in het bijzonder en in het gehele oude testament in het algemeen? We zien dat God Israël heeft uitgekozen om zijn bijzonder volk te zijn, dat heilig en apart gezet zal worden, en, cruciaal, dat het een licht voor alle andere volkeren op aarde zal zijn. Denk aan wat we zagen bij Adam en Eva, hoe God hen geschapen had om zijn vertegenwoordigers te zijn. Het oude testament leert dat deze rol nu door Abraham aan Israël gegeven was. Een belangrijk bijbelgeleerde N.T. Wright drukt het zo uit:

‘Abraham en zijn familie beërven, in één maatregel, de rol van Adam en Eva... we kunnen dit aspect van Genesis samenvatten door te zeggen: Israël is Gods ware mensheid.’ [4]

‘Joodse verbondstheologie beweert dat God niet onherroepelijk geblokkeerd werd door de rebellie van zijn schepping, maar een volk in leven riep door wie hij zijn schepping zal herstellen. ... Israël moest het volk zijn door wie de schepper eens opnieuw zijn schepping zal zegenen.’ [5]

De hoop van een natie

Nu, net zoals Adam en Eva tegen God rebelleerden, deed Israël hetzelfde. Het volk dat God speciaal geroepen had, door wie de rest van de wereld zijn glorie zou zien, viel in zonde en rebellie. De profetische boeken in het oude testament vertellen keer op keer opnieuw hoe God zijn volk Israël door de profeten terug in een relatie met hem riep zodat zij hun plan konden vervullen en dat de rest van de wereld door hen God geopenbaard zou zien. In de woorden van de profeet Jeremia:

Kom terug, ontrouw Israël – spreekt de HEER –,
dan zal ik mijn woede laten varen,
want ik ben vol genade,
niet eeuwig duurt mijn toorn
– spreekt de HEER.
13 Erken alleen dat je schuldig bent,
tegen de HEER, je God, in opstand bent gekomen,
dat je overal op zoek ging naar andere goden,
onder elke bladerrijke boom,
dat je niet naar mij geluisterd hebt
– spreekt de HEER.
14 Kom terug, ontrouwe kinderen – spreekt de HEER –, want jullie behoren mij toe. Ik zal één van jullie uit elke stad nemen en twee van jullie uit elke familie, en jullie naar Sion brengen. 15 Ik zal jullie herders naar mijn hart geven, en die zullen jullie met wijsheid en inzicht weiden. 16 En als jullie in die tijd in aantal toenemen en dit land weer zullen bevolken, zal niemand meer over de ark van het verbond met de HEER spreken. Die komt in niemands gedachten op, hij wordt niet meer genoemd of gemist, en wordt niet opnieuw gemaakt. 17 In die tijd zal men Jeruzalem “Troon van de HEER” noemen. Alle volken zullen er samenstromen, ze zullen op de naam van de HEER afkomen en zich niet meer laten
leiden door hun koppig en boosaardig hart. ( Jeremia 3:12-17)

Zie hier de voorbeelden van alle thema’s die we hebben besproken. Israël rebelleert tegen God en verliest één van haar heiligste religieuze objecten, de ark van het verbond. Nu is de natie van Israël in ballingschap genomen, niettemin vergeet God hen niet. De belofte is helder, als zij hun rebellie staken en terugkeren tot God, dan zal hij zijn beloften uitvoeren en het volk zegenen. Alle naties zullen naar Israël komen om door haar de kracht van de HEER God zelf te zullen ervaren. Het is deze belofte waarop Gods volk bleef hopen en bidden tijdens de lange jaren van onderdrukking, ballingschap en vervolging.

20 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Er zullen opnieuw mensen komen uit allerlei landen en steden. 21 De inwoners van de ene stad zullen naar de volgende stad gaan en zeggen: “Ga met ons mee. Wij zijn op weg om eer te bewijzen aan de HEER van de hemelse machten en zijn gunst af te smeken.” 22 Grote en machtige volken zullen naar Jeruzalem komen om daar de HEER van de hemelse machten te vereren en zijn gunst af te smeken. ( Zacharia 8:20-22)

In de eerste eeuw, de periode waarin Jezus leefde, had Israël reeds één ballingschap overleefd, toen God uitvoerde wat hij in het bovenstaande beloofd had en hij de Babyloniërs gebruikte om zijn volk te straffen. Echter, nu leefde Israël onder een nieuwe onderdrukker: de Romeinen. Voor die joden die nog trouw waren aan God, leek het alsof zij weer in ballingschap leefden. Echter, het oude testament was erg duidelijk – God zou zijn volk niet in de steek laten maar zou spoedig, op een dag, groots in de geschiedenis interveniëren om Israël te bevrijden en te redden zoals hij gedaan had toen hij hen in de tijd van Mozes uit Egypte redde, meer dan duizend jaar geleden. Zie hoe in deze passage van de profeet Jesaja, God zijn volk herinnert aan de tijd in Egypte, en een nieuw reddingsplan – een nieuw soort exodus beloofde. Op het moment dat God zou handelen, zullen alle naties op aarde Gods reddingsplan in werking te zien treden...

4 Dit zegt God, de HEER:
Ooit trok mijn volk naar Egypte
om daar als vreemdeling te leven,
maar in Assyrië werd het zonder meer uitgebuit.

5 Wat win ik daar nu bij? – spreekt de HEER.
Voor niets is mijn volk weggenomen,
hun leiders weeklagen – spreekt de HEER –,
dag in dag uit wordt mijn naam bezoedeld.
6 Daarom, op die dag,
zal mijn volk mijn naam kennen,
beseffen dat ik het ben die zegt:
‘Hier ben ik.’
7 Hoe welkom is de vreugdebode
die over de bergen komt aangesneld,
die vrede aankondigt en goed nieuws brengt,
die redding aankondigt en tegen Sion zegt:
‘Je God is koning!’
8 Hoor! Je wachters verheffen hun stem,
samen barsten ze uit in gejuich,
want ze zien het met eigen ogen:
de HEER keert terug naar Sion.
9 Breek uit in gejubel,
ruïnes van Jeruzalem,
want de HEER troost zijn volk,
hij koopt Jeruzalem vrij.
10 De HEER ontbloot zijn heilige arm
ten overstaan van alle volken,
en de einden der aarde zien
hoe onze God redding brengt.
(Jesaja 52:4-10)

Passages zoals deze van Zacharia, Jeremia en Jesaja vormen de ruggengraat van een gepassioneerde hoop die een centraal kenmerk van het jodendom van de eerste eeuw was. Om Jezus te begrijpen moet je dit kernaspect begrijpen. De joden van zijn dagen leefden met een enorme hoop. Zij wisten dat God beloofd had te handelen om hen opnieuw te bevrijden, om hen te herstellen tot het volk Israël zoals hij die voor ogen had. Hij zou de schatten van Israël herstellen zodat de rest van de wereld Gods kracht en soevereiniteit door zijn uitverkoren volk getoond zou zien. Dit was een enorme hoop en het was geheel gefocust in de persoon van de messias. De messias zou degene zijn die God zou gebruiken om Israël te herstellen, de Romeinen te verslaan en de gehele wereld getuige te maken van zijn krachtige heerschappij.

Dit, dan, was de hoop van Israël. En het was een sterke hoop. Haar wortels gaan terug naar hun nationale en religieuze identiteit. Hij werd gevoed door het geloof dat op een dag de HEER God de schatten van Israël zou herstellen. Zo’n gebeurtenis zou gebeuren dóór de natie in het algemeen en dóór het agentschap van zijn verkoren leider, de gezalfde, de messias, in het bijzonder.

Hun God, dan, zou hen bevrijden en herstellen; de verlatenheid, wanhoop en depressie wegnemen waar zij lang aan leden. Natie na natie overheerste hen, maar de hoop bleef. Een nationale en collectieve hoop die geconcentreerd was in een bijzonder figuur. Die figuur zou hun redder zijn. Het bewijs zou zichtbaar zijn in wat gedaan werd. En wat bereikt werd zou gebeuren dankzij de bekrachtiging van de Geest van God zelf, door de zalving van de Geest. Als zodanig zou dit individu “de gezalfde” zijn; in het Hebreeuws: “de messias”, in het Grieks: “de christus”. [6]

Let op de bovenstaande woorden in vette weergave. Het woord ‘messias’ was voor een eerste eeuwse jood, zoals Jezus, een erg gangbaar woord. De messias zijn was iets dat je was op basis van wat je deed. Dit is waarom we zoveel aandacht aan het joodse, bijbelse verhaal tot aan Jezus besteedden. Omdat – van een bijbels standpunt gezien – het erg duidelijk was, wat de messias moest doen:

  1. Herstel Israël zodat Gods glorie werd weerspiegeld door zijn verkoren volk.
  2. Een goed hersteld Israël zou functioneren zoals Adam zou doen, als Gods vertegenwoordiger.
  3. Dus een goed hersteld Israël zou eigenlijk een goed herstelde mensheid zijn; de fout door Adam en Eva gemaakt die de relatie tussen mens en God schade aanbracht, die de volmaakte schepping van God bedierf, zou worden teruggedraaid wanneer God via zijn messias zou handelen.

Dus wat deed Jezus met dit idee van messias, een woord waarop de hoop gevestigd was gedurende de meer dan 1000 jaar oudtestamentische geschiedenis? Het antwoord is werkelijk niet mis.

Jezus en de rol van “messias”

Zowel christenen als moslims zijn het er over eens dat Jezus zichzelf als messias zag. Echter, wat we tot nu toe in dit artikel hebben gedaan is te onderzoeken wat het messiasschap betekent voor een eerste eeuwse jood. De koran doet moslims geen goede dienst door niet uit te leggen wat messias (of ‘ al-masieh’) betekent, omdat zonder deze achtergrond, je niet het belang en de uniciteit van Jezus zult begrijpen. Hier is één van meest bekende passages in de bijbel waar Jezus over zijn messiasschap spreekt:

27 Jezus vertrok met zijn leerlingen naar de dorpen in de buurt van Caesarea Filippi. Onderweg vroeg hij aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ 28 Ze antwoordden: ‘Johannes de Doper, en anderen zeggen Elia, en weer anderen zeggen dat u een van de profeten bent.’ 29 Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’ Petrus antwoordde: ‘U bent de messias.’ (8:29) de messias – Zie de noot bij Matteüs 2:4.30 Hij verbood hun op strenge toon om met iemand hierover te spreken.
31 Hij begon hun te leren dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten van het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen zou worden, en dat hij gedood zou worden, maar drie dagen later zou opstaan; 32 hij sprak hierover in alle openheid. Toen nam Petrus hem apart en begon hem fel terecht te wijzen. 33 Maar hij draaide zich om, keek zijn leerlingen aan en wees Petrus streng terecht met de woorden: ‘Ga terug, achter mij, Satan! Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’
(Marcus 8:27-33)

Deze passage is om een aantal redenen erg interessant. Allereerst, het antwoord van de discipelen op de vraag van Jezus (“Wie zeggen de mensen dat ik ben?”) ontvouwt de wijde reeks van opinies die mensen over Jezus hadden. Verschillende opinies over wie Jezus was (zoals moslims en christenen vandaag de dag die hebben) is niet iets nieuws, maar was al begonnen tijdens Jezus bediening. Het populaire gezichtspunt lijkt te zijn geweest dat Jezus een bekende, uit de dood opgestane, profeet was, wellicht Johannes de Doper (recentelijk geëxecuteerd door koning Herodes) of Elia. Echter, Jezus verwierp deze antwoorden en preste de discipelen: “Wie zeggen jullie dat ik ben?” Petrus antwoordt helder dat Jezus de messias is. Tot nu toe goed. Echter, kijk wat er vervolgens gebeurt. Jezus begint enkele zaken uit te leggen die met de messias moeten gebeuren, voor zover dat betrekking op hem heeft. Jezus verklaart duidelijk dat de religieuze gevestigde orde van die tijd hem zal verwerpen, hem doden, en dat hij uit de dood zal worden opgewekt. Dit is teveel voor Petrus. In Petrus’ gedachten is gedood worden niet iets wat met de messias zal gaan gebeuren. Wat Petrus precies over de messias geloofde is onduidelijk, maar het lijkt erg waarschijnlijk dat, naast veel joden uit de eerste eeuw, hij geloofde dat de messias een krachtig militaire leider zou zijn, door wie de Romeinen verslagen zouden worden en door wie Gods volk gered zal worden. In de eerste eeuw was dit waarschijnlijk het meest gangbare idee over het messiasschap, echter het was één dat Jezus verre van zich wierp. Zijn notie over het messiasschap kende niet het leiden van een militaire campagne tegen de Romeinen:

Daarop zei hij tegen hen: ‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ (Matteüs 22:21)

50 Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’ Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen Jezus vast en namen hem gevangen. 51 Nu greep een van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 52 Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. (Matteüs 26: 50-52)

36 Jezus antwoordde [ Pilatus ]: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’ 37 Pilatus zei: ‘U bent dus koning?’ ‘U zegt dat ik koning ben,’ zei Jezus. ‘Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg.’ (Johannes 18:36-37)

Dus als Jezus de politieke interpretatie van het messiasschap verwierp (de gangbare interpretatie van die tijd), hoe zag hij dan de term “messias”. Hoe interpreteerde hij “messias” in het licht van het geheel van het Hebreeuwse verhaal dat we hebben bestudeerd? Dit is het cruciale punt voor moslims. Wanneer je over Jezus spreekt – wat je ook van hem vindt – het moet rijmen met de schepping en Adam, met Israël en Gods ware mensheid, en met Gods reddende en bevrijdende beloften aan zijn volk, om hen te gebruiken als licht om alle naties naar hem toe te trekken. Wat zei Jezus over zijn messiasschap? Om die vraag te beantwoorden moeten we kijken naar de eerste gebeurtenis waar Jezus aan degenen die opletten en luisteren, aankondigt dat hij Israëls beloofde messias is:

16 Hij kwam ook in Nazaret, waar hij was opgegroeid, en volgens zijn gewoonte ging hij op sabbat naar de synagoge. Toen hij opstond om voor te lezen, 17 werd hem de boekrol van de profeet Jesaja overhandigd, en hij rolde hem af tot de plaats waar geschreven staat:
18 ‘De Geest van de Heer rust op mij,
want hij heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden het herstel van hun zicht,
om onderdrukten hun vrijheid te geven,
19 om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’
20 Hij rolde de boekrol op, gaf hem terug aan de dienaar en ging weer zitten; de ogen van alle aanwezigen in de synagoge waren op hem gericht. 21 Hij zei tegen hen: ‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan.’
(Lucas 4:16-21)

Jezus’ woorden moeten de eerste toehoorders hebben geschokt, doch hebben tweeduizend jaar later iets van die impact verloren. ‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan.’ Jezus citeerde niet een oud gedeelte van het oude testament maar las Jesaja 61:1-2. De passage is een cruciale omdat hij spreekt over veel van de kernthema’s die we zagen in onze studie over het Hebreeuwse oudtestamentische verhaal. Hier is het gedeelte van de passage dat Jezus in de synagoge in Nazaret las:

1 De geest van God, de HEER, rust op mij,
want de HEER heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan verslagen harten hoop te bieden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan geketenden hun bevrijding,
2 om een genadejaar van de HEER uit te roepen
en een dag van wraak voor onze God,
om allen die treuren te troosten,
3 om aan Sions treurenden te schenken
een kroon op hun hoofd in plaats van stof,
vreugdeolie in plaats van een rouwgewaad,
feestkledij in plaats van verslagenheid.
Men noemt hen ‘ Terebinten van gerechtigheid’,
geplant door de HEER als teken van zijn luister.

4 Wat eertijds vernield werd, zullen zij herbouwen,
de lang verlaten streken weer bevolken;
ze herstellen de vervallen steden,
verlaten sinds mensenheugenis.
5 Vreemden staan je ten dienste en hoeden je schapen,
vreemdelingen worden je dagloner of wijnbouwer.
6 En jullie worden priester van de HEER genoemd,
dienaar van onze God zul je heten.
Je zult je te goed doen aan de rijkdom
door vreemde volken vergaard,
je zult je met hun luister bekleden.
7 De smaad die je verdiende loon werd genoemd,
je schande wordt je dubbel vergoed.
Daarom erven zij dubbel van het land
en is eeuwige vreugde hun deel.
8 Want ik, de HEER, heb het recht lief,
ik haat offers van roofgoed.
Ik zal hen getrouw belonen,
een eeuwig verbond sluit ik met hen.
9 Hun kinderen zullen vermaard zijn bij alle volken,
heel de aarde kent hun nageslacht.
Dan zullen allen die hen zien erkennen:
‘Dat zijn de kinderen die de HEER heeft gezegend.’
(Jesaja 61:1-9)

Zoals alle oudtestamentische passages die we eerder onderzochten, spreekt Jesaja 61:1-9 van God die groots handelt om zijn volk te redden en veilig te stellen, zodat alle naties naar hen zouden kijken om te zien wat hij deed. Toen Jezus deze passage citeerde en zei: “vandaag is dit schriftwoord in uw oren vervuld” gaf hij aan dat de beloften van God waar zij op hoopten, naar uit keken en baden, uitgekomen waren. Jezus stond geen politiek messiasschap voor, één dat de Romeinse overheersing als doel op zich zou omverwerpen. Hij was geïnteresseerd in iets geheel anders; in het vervullen van die oude beloften van God aan zijn volk. God wilde dat Israël zijn ware, normale mensheid zou vertegenwoordigen, zoals dat van Adam werd verwacht, en hij beloofde dat waar te maken. Jezus zei dat het wachten over was, dat het nu gebeurde. En zoals we in een later deel van de serie zullen zien, is het radicale van Jezus dat hij zei dat deze beloften in en door zijn eigen leven en bediening waarheid zouden worden. Zijn notie van wat het betekent om messias te zijn kan als volgt worden samengevat:

‘Jezus’ gehele aankondiging van het koninkrijk van God geeft aan dat hij geloofde dat het koninkrijk aanwezig was waar hij was, en door hem persoonlijk opereerde. Hij geloofde dat Israëls bestemming haar vervulling in zijn leven aan het bereiken was, dat hij Israëls gevechten moest strijden, en dat hij Israëls moest bevelen te hergroeperen, en een nieuwe identiteit te vinden rondom hem... Jezus, dan, geloofde zichzelf als het brandpunt van het volk van God, het terug-uit-balingschap-gekeerde volk, het volk van het vernieuwde verbond, het volk wiens zonden nu vergeven moesten worden.’ [7]

In het eerste deel van de zoektocht naar de verloren Jezus toonden we aan waarom Mohammed niet een profeet na Jezus kan zijn, tenzij je alles verwerpt wat Jezus geloofde en waar hij voor stond. Nu we begonnen zijn te onderzoeken wat het messiasschap inhoudt, wat Jezus dacht en deed in het beweren de messias te zijn, zien we dit punt zelfs beter. Als Jezus juist was, en hij was inderdaad Israëls messias, dan zouden er geen profeten meer komen. Het zou niet meer nodig zijn. De gelijkenis van de wijngaard, die Jezus vertelde (volledig geciteerd in deel 1), valt volkomen op zijn plaats. Jezus begreep dat zijn werk als messias het volbrengen van de geschiedenis van Israël was, het beëindigen van het verhaal dat God met zijn schepping begonnen was en zijn verlangen om mensen te hebben in zijn schepping die hem goed zouden vertegenwoordigen. Het werk van de messias was het herstellen van Israël tot de ware mensheid waartoe zij geroepen was, zodat dan door Israël de wereld zou weten wie God was en tot haar zou komen om gered te worden. Er is geen plaats in een dergelijk schema voor latere profeten, omdat dat nooit Gods plan was. Jezus was het hoogtepunt van Gods bemoeienis met de wereld, zijn herstel van de ware Israël als zijn volk, dat alle naties van de wereld hem door dit ware volk vertegenwoordigd zouden zien. En wat beschouwde Jezus als lidmaatschap van Gods ware volk? Dat hangt af van hoe je persoonlijk op hem reageert:

Jezus antwoordde hem: ‘Als je volmaakt wilt zijn, ga dan naar huis, verkoop alles wat je bezit en geef de opbrengst aan de armen; dan zul je een schat in de hemel bezitten. Kom daarna terug en volg mij.’ (Matteüs 19:21)

17 God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. 18 Over wie in hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon. (Johannes 3:17-18)

Als Jezus de ware messias was, als hij deed wat hij van plan was, dan heeft God groots gehandeld in de geschiedenis – en of je wel of niet deel bent van Gods ware mensheid, een “normaal mens” in tegenstelling tot een gebroken mens, nog gevangen in rebellie en zonde, hangt af van hoe je antwoord geeft op Gods messias, Jezus. Een open uitnodiging die God naar de hele wereld toewerpt om te beantwoorden.

Voetnoten en referenties

[1] Graham McFarlane, Why do you believe what you believe about Jesus? (“Waarom geloof je wat je gelooft over Jezus?”), Carlisle : Paternoster Press, 2000, p 77

[2] John Drane, Introducing the Old Testament (“Inleiding op het oude testament”), Oxford : Lynx, 1987, p250

[3] Wanneer ik in dit artikel over “Israël” spreek, wees voorzichtig het woord niet te verwarren met de huidige politieke natiestaat Israël. Dat zijn twee uitermate verschillende concepten. In de bijbel verwijst “Israël” naar de natie die God door Abraham stichtte, die God riep om zijn speciale volk te zijn, hem aan de andere naties van de wereld openbarend. Zoals we in een later deel van deze serie zullen zien, herdefinieerde Jezus radicaal de term “Israël”. Echter, in de 21e eeuw heeft de term “Israël” in veel moslimhoofden allerlei verschillende connotaties; deze mentale bagage moet achtergelaten worden wanneer we ons richten op de eerste eeuw.

[4] N.T. Wright, The Climax of the Covenant(“De climax van het Verbond”), Edinburgh: T & T Clark, 1998, 22-23.

[5] N.T. Wright, The New Testament and the People of God (“Het nieuwe testament en het volk van God”), London : SPCK, 1992, 260-262.

[6] McFarlane, 44.

[7] N.T. Wright, Jesus and the Victory of God (“Jezus en de Overwinning van God”), London: SPCK, 1999, 530-529


Zie de andere delen in deze serie:

Deel 1 Vragen stellen, antwoorden zoeken

Deel 3 De komst van het koninkrijk