Boechari Boek 50

Volume 3, Boek 50, Nummer 885:

Verteld door Aboe Hoeraira en Zaid bin Chalid Al-Djoehani:

Een bedoeïne kwam tot Allah’s Apostel en zei: “O Allah’s apostel! Ik vroeg u bij Allah om mijn zaak te oordelen volgens Allah’s Wetten.”Zijn tegenstander, die geleerde was dan hij, zei: “Ja, oordeel tussen ons volgens Allah’s Wetten, en sta mij toe te spreken.” Allah’s Apostel zei: “Spreek.” Hij (dat wil zeggen de bedoeïne of de andere man) zei: “Mijn zoon werkte als een arbeider voor deze (man) en hij pleegde onwettige gemeenschap met zijn vrouw. De mensen vertelden mij dat het verplicht was dat mijn zoon ter dood gestenigd moet worden, dus in plaat daarvan kocht ik mijn zoon vrij door honderd schapen en een slavin te betalen. Daarna vroeg ik de religieuze geleerden erover, en zij informeerden mij dat mijn zoon met honderd zweepslagen geslagen moet worden, en verbannen moet worden voor één jaar, en de vrouw van deze (man) moet ter dood gestenigd worden.”Allah’s Apostel zei: “Bij Hem in Wiens Handen mijn ziel is, ik zal oordelen tussen u volgens Allah’s Wetten. De slavin en de schepen moeten terugkeren naar u, uw zoon moet honderd zweepslagen ontvangen en één jaar verbannen worden. U, Oenais, ga naar de vrouw van deze (man) en als zij haar schuld belijdt, stenig haar ter dood.” Oenais ging naar die vrouw de volgende morgen en zij gaf toe. Allah’s Apostel gebood dat zij ter dood gestenigd wordt.

Volume 3, Boek 50, Nummer 891:

Verteld door Aboe Hoeraira en Zaid bin Chalid Al-Djoehani

...

Toen Soehail bin Amr kwam, zei de Profeet: “Nu is de zaak gemakkelijk geworden.” Soehail zie tot de Profeet: “Sluit alstublieft een vredesverdrag met ons.” Dus, de Profeet riep de klerk en zei tot hem: “Schrijf: Bij de Naam van Allah, de Barmhartige, de Genadige.” Soehail zei: “Wat betreft de “Barmhartige”, bij Allah, ik weet niet wat het betekent. Dus schrijf: Bij Uw Naam O Allah, zoals u gewoon was vroeger te schrijven.” De moslims zeiden: “Bij Allah, we zullen niet schrijven behalve: Bij de Naam van Allah, de Barmhartige, de Genadige.” De Profeet zei: “Schrijf: Bij Uw Naam O Allah.” Vervolgens dicteerde hij: “Dit is het vredesverdrag dat Mohammed, Allah’s Apostel gesloten heeft.” Soehail zei: “Bij Allah, als we wisten dat u Allah’s Apostel bent, zouden we u niet tegenhouden van het bezoeken van de Kaba, en zouden niet met u vechten. Dus, schrijf: “Mohammed bin Abdoellah.” De Profeet zei: “Bij Allah! Ik ben Apostel van Allah zelfs als jullie mij niet geloven. Schrijf: Mohammed bin Abdoellah.’ (Az-Zoehri zei: “De Profeet aanvaarde al die dingen, omdat hij reeds gezegd had dat hij alles zou aanvaarden dat zij zouden vragen indien het de verordeningen van Allah respecteert, (dat wil zeggen door hem en zijn metgezellen de ‘Oemra te laten doen.)”) De Profeet zei tot Soehail: “Op de voorwaarde dat u ons toestaat het Huis (dat is de Ka’ba) te bezoeken zodat wij de Waf rondom het mogen verrichten.” Soehail zei: “Bij Allah, we zullen dit niet (u dit jaar toestaan) om de Arabieren geen kans te geven om te zeggen dat we aan u toegegeven hebben, maar we zullen u het komende jaar toestaan.” Dus de Profeet kreeg dat op schrift.

Toen zei Soehail: “Wij staan er ook op dat u ons teruggeeft ieder die tot u van ons komt, zelfs als hij uw religie heeft aangenomen.” De moslims zeiden: “Glorie aan Allah! Hoe zal een dergelijk persoon worden teruggeven aan de heidenen nadat hij een moslim is geworden.” Terwijl zij in deze situatie waren, kwam Aboe-Djandal bin Soehail bin ‘Amr van de Mekka-vallei waggelend met zijn boeien aan en viel neer te midden van de moslims. Soehail zei: “O Mohammed! Dit is de allereerste voorwaarde waarmee we vrede met u maken, dat wil zeggen u zult Aboe Djandal terug aan mij geven.” De Profeet zei: “Het vredesverdrag is nog niet geschreven.” Soehail zei: “Ik zal nooit u toestaan hem te houden.” De Profeet zei: “Ja, doe het” Hij zei: “Ik zal het niet doen”. Mikraz zei: “We staan u toe (hem te houden).” Aboe Djandal zei: “O moslims! Zal ik terug worden gegeven aan de heidenen ondanks dat ik als een moslim gekomen ben? Zie je niet hoeveel ik heb geleden?”

Aboe Djandal werd hevig gefolterd voor de Zaak van Allah. Oemar bin al-Chattaab zei: “Ik ging naar de Profeet en zei: “Bent u niet werkelijk de boodschapper van Allah?” De Profeet zei: “Ja, werkelijk.” Ik zei: “Dan waarom moeten we nederig zijn in onze religie?” Hij zei: “Ik ben Allah’s boodschapper en ik ongehoorzaam Hem niet, en Hij zal mij doen overwinnen.” ...


Boechari index