Jeremia 8:8 en de corruptie van de Thora

Sam Shamoun

Moslims doen vaak een beroep op Jeremia 8:8 als bewijs dat de Thora gecorrumpeerd is:

Hoe durven jullie te zeggen: “Wij zijn wijzen,
wij hebben de wet van de HEER”?
De pen van de schrijvers heeft hem vervalst. Jeremia 8:8

Verscheidene commentaren zijn aan de orde. Allereerst, zelfs als deze passage sprak over een werkelijke corruptie van de tekst, dan zou dit alleen verwijzen naar de kopieën die in bezit van de schrijvers waren. Het zou niet verwijzen naar alle kopieën die in de handen waren van anderen zoals Daniël de profeet. Hierover later meer. Ten tweede, Jeremia was een profeet van God, wat betekent dat hij openbaring van God ontving. Als zodanig zou Jeremia goed in staat geweest zijn om de Thora terug te brengen naar zijn ware oervorm op de directe aanwijzingen van God, en dus kon niets van de Thora worden gecorrumpeerd! In werkelijkheid gebeurde iets overeenkomstig met Jeremia’s eigen openbaring.

1 In het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, richtte de HEER zich tot Jeremia: 2 ‘Neem een boekrol en schrijf daarin alles wat ik je gezegd heb over Israël, Juda en de andere volken sinds ik in de tijd van koning Josia voor het eerst tot je sprak. 3 Misschien laten de Judeeërs tot zich doordringen met wat voor onheil ik hen wil treffen en breken ze met hun kwalijke praktijken. Dan zal ik hun wandaden en zonden vergeven.’ 4 Op verzoek van Jeremia schreef Baruch, de zoon van Neria, alle woorden van de HEER die Jeremia hem dicteerde in een boekrol. 5 Jeremia zei tegen hem: ‘Nu men mij belet om in de tempel van de HEER te komen, 6 moet jij ernaartoe gaan. Ga op een vastendag en lees in het openbaar de woorden van de HEER voor die ik je gedicteerd heb; aan iedereen, ook aan de Judeeërs die uit andere steden zijn gekomen. 7 Misschien zullen ze een smeekgebed tot de HEER richten en met hun kwalijke praktijken breken, want groot is het onheil waarmee de HEER dit volk in zijn toorn heeft gedreigd.’

20 Ze borgen de rol op in het vertrek van de hofschrijver Elisama, gingen naar de voorhof en lieten zich aandienen bij de koning. Ze vertelden hem alles. 21 Hierop liet de koning Jehudi de rol uit het vertrek van de hofschrijver Elisama halen. Jehudi las de tekst voor aan de koning en de raadsheren, die rond de koning stonden. 22 Het was in de negende maand. De koning zat bij het vuur van het kolenbekken in zijn winterpaleis.

27 Nadat de koning de rol met alles wat Jeremia aan Baruch had gedicteerd, verbrand had, richtte de HEER zich tot Jeremia: 28 ‘Neem een nieuwe rol en schrijf daarin alles wat in de eerste rol stond, die koning Jojakim van Juda heeft verbrand. 29 Zeg tegen hem: Dit zegt de HEER: Je hebt de rol verbrand en Jeremia verweten daarin te hebben geschreven dat de koning van Babylonië dit land zal binnenvallen, dat hij het zal verwoesten en de mensen en dieren zal uitroeien. 30 Daarom – dit zegt de HEER over koning Jojakim van Juda: Er zal geen nakomeling van hem op de troon van David zitten. Zijn lijk zal naar buiten worden gegooid, en overdag zijn blootgesteld aan de hitte en ’s nachts aan de kou. 31 Ik zal hem, zijn kinderen en zijn hovelingen voor hun wandaden laten boeten. Ik zal over hen, de bevolking van Jeruzalem en die van Juda al het onheil brengen dat ik hun heb aangekondigd. Want ze hebben niet willen luisteren.’ 32 Hierop nam Jeremia een nieuwe rol en gaf die aan de schrijver Baruch, de zoon van Neria. Deze schreef er alles in wat Jeremia hem dicteerde, alles uit de boekrol die koning Jojakim van Juda had verbrand. Bovendien werden er veel woorden van gelijke strekking aan toegevoegd. Jeremia 36: 1-7, 20-22, 27-32

Als God in staat was de openbaring die aan Jeremia gegeven was, te herstellen nadat die vernietigd was, dan zou dezelfde God ook in staat zijn om de oorspronkelijke Thora te herstellen en die zijn profeten laten opschrijven! Er was, echter, in de eerste plaats geen dergelijke corruptie.

In werkelijkheid beloofde God zijn wet in de harten van ware gelovigen te schrijven:

31 De dag zal komen – spreekt de HEER – dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, 32 een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze mij toebehoorden – spreekt de HEER. 33 Maar dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten – spreekt de HEER: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk. 34 Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: “Leer de HEER kennen,” want iedereen, van groot tot klein, kent mij dan al – spreekt de HEER. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan.

35 Dit zegt de HEER,
die de zon heeft gemaakt als het licht voor de dag,
de maan en sterren als de lichten voor de nacht,
die de zee opzweept, zodat de golven bruisen,
wiens naam is HEER van de hemelse machten:
36 Pas als deze orde ophoudt te bestaan
– spreekt de HEER –
bestaat ook Israël niet meer,
is het niet meer voor altijd mijn volk.
37 Dit zegt de HEER:
Zoals de hoogte van de hemel niet gemeten wordt,
de diepte van het fundament der aarde niet gepeild,
zo verwerp ik niet het nageslacht van Israël
om alles wat het heeft misdaan
– spreekt de HEER.

Opnieuw, als God in staat is zijn wet in de harten van ware gelovigen te schrijven om het daar te bewaren, en te verzekeren dat zijn verordeningen die de schepping regeren niet ongedaan kunnen worden gemaakt, zou hij dan ook niet in staat zijn, om zijn geschreven wet tegen corruptie te bewaren? In werkelijkheid, als God het verdwijnen van zijn verordeningen die de schepping regeren niet toestaat, dan wat doet iemand denken dat God toe zal staan om zijn geschreven wetten te laten verdwijnen? In de woorden van de Heer Jezus:

Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. Matteüs 5:18

Om te bewijzen dat Jeremia niet beweerde dat Gods Thora niet langer beschikbaar was in zijn pure oervorm, merk op wat Jeremia elders schrijft:

4 Zeg tegen hen: Dit zegt de HEER: Als jullie niet naar mij luisteren, als jullie DE WET niet naleven die ik je gegeven heb 5 en niet luisteren naar mijn dienaren, de profeten, die ik telkens weer naar jullie zend, maar voor wie jullie tot nu toe doof waren, 6 dan zal ik met deze tempel hetzelfde doen als met Silo, zodat alle volken op aarde de naam van deze stad als een vloek zullen gebruiken.’ Jeremia 26:4-6

Hoe kon Israël de wet, dat wil zeggen de Thora, volgen, als hij gecorrumpeerd was? Dit veronderstelt dat de Thora niet-corrupt en beschikbaar was in Jeremia’s tijd. Omdat Jeremia vers 8:8 schreef, wie is dan meer gekwalificeerd dan hem om ons de precieze betekenis van de passage in kwestie te vertellen? Het feit dat Jeremia door heel zijn boek een beroep doet op de wet van Mozes laat zien dat de profeet niet geloofde dat de schrijvers de werkelijke tekst van de Thora corrumpeerden.

Bovendien, andere godvrezende mannen hadden ook kopieën van de Thora in hun bezit. Bijvoorbeeld, de profeet Daniël schreef:

In het eerste jaar nadat Darius, zoon van Xerxes en Mediër van geboorte, tot koning was gekroond over het rijk van de Chaldeeën, 2 in het eerste jaar van zijn koningschap, leidde ik, Daniël, uit de boeken af hoeveel jaren het zou duren voordat de puinhopen van Jeruzalem verdwenen zouden zijn. Zoals de HEER aan de profeet Jeremia had gezegd, waren dat er zeventig. 3 Ik wendde mij tot God, de Heer, en gaf me over aan gebed en smeekbeden, al vastend en rouwend. Daniël 9:1-3

Daniël leest Jeremia 25:11, 12 en 29:10 waar God voorspelt dat Israël naar Babylon in ballingschap genomen zou worden gedurende 70 jaar. Na dit te hebben gelezen gaat Daniël verder met bidden en zegt:

De met een eed bekrachtigde vervloekingen die OPGETEKEND STAAN IN DE WET VAN MOZES, de dienaar van God, zijn over ons uitgestort, want wij hebben tegen u gezondigd. 12 God heeft groot onheil over ons gebracht en het dreigement uitgevoerd dat hij tegen ons en onze leiders had geuit; in de hele wereld is nog niet gebeurd wat Jeruzalem is overkomen. 13 Het kwaad dat over ons gekomen is, STAAT AL BESCHREVEN IN DE WET VAN MOZES, en toch hebben wij de HEER, onze God, niet gunstig gestemd door afstand te nemen van onze overtredingen en uw waarheid in acht te nemen. Daniël 9:11b-13

Het feit dat Daniël zich beriep op wat er geschreven was in de wet van Mozes, veronderstelt dat er een niet-corrupte Thora beschikbaar was om te lezen.Bovendien, na Jeremia te hebben gelezen, concludeerde Daniël nooit dat de Thora gecorrumpeerd was, maar beriep zich erop als het geïnspireerde woord van God. Dit zou een vreemde conclusie zijn voor Daniël als Jeremia 8: 8 inderdaad betekende dat de tekst van de Thora gecorrumpeerd was tijdens Jeremia’s tijd. Dus, het feit dat Daniël een tijdgenoot van Jeremia was en een niet-corrupte kopie van de Thora in zijn bezit had, bewijst overtuigend dat de Thora in een onvervalste vorm in Jeremia’s tijd bestond.

Andere profeten bevestigen dat het boek van Mozes nog aanwezig was in hun tijd:

13 De volgende dag kwamen de priesters en de Levieten en alle familiehoofden van het volk samen bij Ezra, de schrijver, om zich te verdiepen in de bepalingen van de wet. 14 In de wet die de HEER hun had opgelegd en die ze bij monde van Mozes hadden ontvangen, vonden ze opgetekend dat zij, de Israëlieten, tijdens een feest in de zevende maand in loofhutten moesten wonen,

18 Iedere dag van het feest, van de eerste dag tot de laatste, werd er voorgelezen uit het boek van de wet van God. Zeven dagen vierden ze feest, en op de achtste dag was er een feestelijke samenkomst, zoals was voorgeschreven. Nehemia 8:13-14,18

Dit gebeurde ongeveer 430 voor Christus, bijna 180 jaar na Jeremia’s tempel toespraak, die plaatsvond in 609 of 608 voor Christus (zie Jeremia 26:1). Opnieuw, om Ezra de schrijver in staat te stellen om zowel uit de wet van Mozes te lezen als hem te verklaren, veronderstelt dat een ware, niet-corrupte kopie van de Thora op dat moment aanwezig was.

De Heer Jezus en zijn volgelingen citeerden uit de Thora zoals we die vandaag kennen en hij nam nooit aan dat hij corrupt was (vergelijk Matteüs 4: 4, 7,10; 22:31-32; 1 Timoteüs 5:18).

Zelfs Jeremia’s vijanden wisten dat de wet nooit kon verdwijnen:

18 ‘Ze zeiden: “Laten we iets tegen Jeremia ondernemen.
Want het onderricht van onze priesters,
de raad van onze wijzen,
de verkondiging van onze profeten
zullen allerminst VERDWIJNEN.
Kom, we brengen hem in opspraak,
we schenken aan zijn woorden niet langer gehoor.” Jeremia 18:18

In het licht van de voorgaande factoren, is de enige plausibele contextuele betekenis dat de schrijvers de mensen aan het misleiden waren of door hun mondelinge tradities en/ of door foutieve interpretaties van de wet neer te schrijven. Een overeenkomstige situatie bestond in de tijd van de Heer Jezus Christus:

1 Toen kwamen er vanuit Jeruzalem Farizeeën en schriftgeleerden naar Jezus. Ze vroegen hem: 2 ‘Waarom overtreden uw leerlingen de tradities van onze voorouders? Ze wassen hun handen niet voor ze hun brood eten.’ 3 Hij gaf hun ten antwoord: ‘En waarom overtreedt u het gebod van God, alleen om uw eigen traditie in stand te houden? ... Zo ontkracht u het woord van God uit eerbied voor uw eigen traditie. 7 Huichelaars, wat is Jesaja’s profetie toch toepasselijk op u:
8 “Dit volk eert mij met de lippen,
maar hun hart is ver van mij;
9 tevergeefs vereren ze mij,
want ze onderwijzen hun eigen leer,
voorschriften van mensen.
”’ Matteüs 15:1-3, 6b-9

Het is daarom erg plausibel dat Jeremia de schrijvers berispte om hun tradities die mensen af lieten dwalen van het woord van God. Dat dit de plausibeler betekenis is wordt evident in het licht van wat onmiddellijk volgt.

De wijzen zullen te schande staan,
ten einde raad, ze lopen in een val.
Ze hebben de woorden van de HEER verworpen,
wat voor wijsheid rest hun nog? Jeremia 8:9

Tenslotte, het mag misschien een schok zijn voor sommigen maar de koran beweert dat er individuen waren die de koran corrumpeerden:

Zoals Wij (de bestraffing) hebben neergezonden naar de verdelers. Degenen die de Koran hebben opgedeeld. Siregar

Zoals [tot jou] hebben Wij [ook een boodschap] neergezonden tot hen die in stukken verdelen, die de Koran in parten hebben opgedeeld. Leemhuis

En volgens de Engelstalige interpretaties:

“As we sent down (punishment) on the separatists who dismemb er the Qur'an .” S. 15:90-91 Palmer

“(Of just such wrath) as We sent down on those who divided (Scripture into arbitrary parts), (So also on such) as have made Qur'an into shreds (as they please).” A. Yusuf Ali

“So We sent it down on the partitioners, who have broken the Koran into fragments.” A.J. Arberry

“Like as We sent down on the dividers Those who made the Quran into shreds.” Shakir

“(such as We have sent down for the quibblers * who have torn the Qur’an apart…)” T.B. Irving

“Such as We send down for those who make division, Those who break the Qur'an into parts.” M.M. Pickthall

“We will punish those who foster divisions, Who break up the Koran into parts:” J.M. Rodwell

Wijlen Yusuf Ali schreef:

“... De Mekkaanse heidenen, in de vroege dagen van de islam verdeelden, om de koran te onteren en te ridiculiseren, wat tot dusver geopenbaard was in stukjes, en gaven ze aan de mensen die naar Mekka op pelgrimstocht kwamen via verschillende routes, de Apostel van God lasterende en onterende.” (Ali, The Holy Qur'an Translation and Commentary, p. 653, voetnoot. 2014)

De geleerde in islamologie Alphonse Mingana commentarieert deze passage:

“Tenslotte, als we het volgende vers van Soeratoel-Hijr (xv. 90-91) correct begrijpen: ‘Toen zonden we naar beneden als bestraffing op de verdelers (van de Schrift?) die de koran in delen opbraken,’ worden we verleid om te verklaren dat zelfs toen de Profeet levend was, sommige veranderingen in het reciteren van bepaalde verzen van het heilige boek werden opgemerkt. Er is niets erg verrassends aan dit feit, aangezien Mohammed niet lezen of schrijven kon, en afhankelijk was van de gunst van zijn vrienden voor het opschrijven van zijn openbaringen, of, frequenter, van sommige huurschrijvers.” (Mingana, “Three Ancient Korans”, The Origins of the Koran - Classic Essays on Islam’s Holy Book, ed. by Ibn Warraq [Prometheus Books, Amherst NY, 1998], p. 84; vet is toevoeging van ons)

Mingana doet verslag van de moslimreactie op Oethmaan b. Affan’s verbranding en grootschalige vernietiging van de eerste, strijdende korancodices:

“Het boek, opgetekend door deze methode, blijft de gezaghebbende en de standaard tekst tot 29-30 A.H. onder het kalifaat van ‘Oethmaan. Op dat moment schoot de wonderbaarlijke getrouwheid van het Arabische geheugen tekort, en volgens een algemene zwakheid van de menselijke natuur, werden gelovigen gehoord de verzen van de koran op een verschillende manier te reciteren. Dit feit was begrijpelijk in het bijzonder, vanwege de - volgens zeggen - honderden dialecten die in Arabië heersten. Zaid werd opnieuw gevraagd om een einde te maken aan deze variaties die de aanhangers van de Profeet begonnen te belasteren. De onvermoeibare samensteller, geassisteerd door drie mannen van de stam van Koeraisj, begon te doen wat hij reeds meer dan vijftien jaar ervoor gedaan had. De eerdere kopieën gemaakt van de eerste die geschreven was onder Aboe Bakr werden allen vernietigd als gevolg van een bijzondere order van de kalief: de openbaring gezonden uit de hemel was één, en het boek bevattende deze openbaring moet één zijn. De kritische opmerkingen dat de enige garantie van de authenticiteit van de koran het getuigenis van Zaid is, en vanwege deze reden, een geleerde die twijfelt of een bepaald woord werkelijk door Mohammed gebruikt was, of dat het alleen gebruikt werd door Zaid op zijn eigen gezag, of op het magere getuigenis van sommige Arabische voordragers, voldoet niet aan de strenge wetten van kritiek. Als het geheugen van de volgelingen van de Profeet tekortschietend werd bevonden in de jaren 15 tot 30 A.H. toen de islam over geheel Arabië geproclameerd werd, waarom was het niet tekortschietend van 612 tot 632 C.E. toen de Profeet vaak genoodzaakt was om zijn eigen leven tegen verschrikkelijke aggressoren te verdedigen? En als de eerste revisie van Zaid altijd de eigenlijke woorden van Mohammed bevatte, waarom was deze samensteller niet tevreden met het herbevestigen van het geheel, en waarom werd de behoefte aan een nieuwe revisie gevoeld door ‘Oethmaan? Hoe kan het zijn dat in de korte periode van vijftien jaar dergelijk wonderbaarlijke variaties konden kruipen in de enkele kopieën die aan de regeerperiode van de derde kalief voorafgingen dat hij zichzelf gebonden vond om alle die hij kon vinden te vernietigen? Als ‘Oethmaan zeker alleen door religieuze bedoelingen was geïnspireerd, waarom noemden zijn vijanden hem dan ‘DE VERSCHEURDER VAN DE BOEKEN’ en waarom bonden zij aan hem het volgende stigma: ‘Hij vond de korans vele en liet er één achter; HIJ VERSCHEURDE HET BOEK’?...” (Ibn Warraq, p. 85; vet en hoofdletters zijn van ons)

Tot besluit, we zien dat een nauwkeurig onderzoek van de context in Jeremia laat zien dat het vers Jeremia 8: 8 niet spreekt van een tekstuele corruptie door de schrijvers die ons alleen met een gecorrumpeerde Thora achterliet. De Thora was altijd en blijft altijd toegankelijk. De kwestie was er één van ernstige misinterpretaties.

De zaak is verschillend voor de koran. Serieuze meningsverschillen leiden tot een gehele revisie van de koran en een vernietiging van al het bewijs van de vormen die de koran oorspronkelijk had.